Korte geschiedenis actuarieel onderwijs in Nederland
Het duurde tot het eind van de negentiende eeuw voordat het actuariële onderwijs in Nederland vorm kreeg. Met de opkomst en groei van verzekeraars en pensioenfondsen groeide ook de behoefte aan kwantitatief geschoolden. Vanaf 1896 verzorgde dr. L. Mounier colleges in de mathematische theorie van de levensverzekeringswetenschap aan de Rijksuniversiteit Utrecht (faculteit Wis- en Natuurkunde).
Grondlegger van het actuariaat in Nederland
Johan de Witt (24 september 1625 - 20 augustus 1672) was afkomstig uit een Dordtse regentenfamilie. In 1653 werd hij raadspensionaris van de Staten van Holland. Naast zijn politieke carrière wordt hij ook gezien als de grondlegger van het actuariaat in Nederland. De Witt was namelijk ook een briljant wiskundige. In 1659 schreef hij "Elementa Curvarum Linearum", ’Grondbeginselen van de Kromme Lijnen' (elipsen, parabolen en hyperbolen), als bijlage bij een vertaling van René Descartes' "La Géométrie”. In 1671 verscheen zijn "Waardije van Lyf-renten naer Proportie van Los-renten". Dit werk is één van de eerste boeken waarin statistiek en kansrekening worden toegepast in Nederland.
Een korte geschiedenis
De Vereeniging van Wiskundige Adviseurs (de voorloper van het AG) gaf in 1898 de aanzet tot een meer structurele aanpak van het actuariële onderwijs. Het bestuur van de Vereeniging vroeg zich destijds af of het wenselijk en praktisch uitvoerbaar zou zijn om onderwijs en examens in te stellen. Men vond toen al dat “een moderne actuaris toegerust diende te zijn met kennis van wiskunde, maar bovendien van boekhouden, financiewezen, wetskennis, administratie en theorie en praktijk van verzekeringen”. Het plan voor het opzetten van een opleiding strandde echter door bezwaren op het terrein van uitvoerbaarheid, financiën en de lage inschatting van werkgelegenheid en de status van de actuaris. Het duurde tot 1903 voordat werd besloten tot het instellen van een A-cursus in de beginselen van de Levensverzekeringswiskunde, inclusief een examen en titel “Candidaat-Actuaris”. De bedoelde vervolgopleiding, een omvangrijkere B-cursus leidend naar de titel “Actuaris”, werd uitgesteld en uiteindelijk nooit in de bedoelde vorm aangeboden. Vanaf 1915 waren er ook initiatieven in Rotterdam, waar dr. R.H. van Dorsten als buitengewoon hoogleraar het vak verzekeringswiskunde en statistiek aan de Nederlandsche Handelshoogeschool, de voorloper van de Erasmusuniversiteit, doceerde. In 1930 werd dr. M. van Haaften buitengewoon hoogleraar in de levensverzekeringswiskunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Na de Tweede Wereldoorlog werd met het stijgen van de welvaart de vraag naar actuarissen opnieuw groter. Het bestuur van het Actuarieel Genootschap (als opvolger van de Vereeniging voor Levenverzekeringswiskunde) nam het initiatief om te komen tot zowel een universitaire als en een praktijkopleiding. Er werden daartoe twee stichtingen in het leven geroepen: de stichting voor Hoger Onderwijs in de Actuariële Wetenschappen (HOAW) en de stichting Buiten-Universitair Onderwijs in de Actuariële Wetenschappen (BUOAW). Afronding van beide opleidingen zou moeten leiden tot een volwaardig lidmaatschap van de beroepsvereniging.
HAOW
De Stichting HOAW startte in 1948 met twee actuariële leerstoelen aan de Universiteit van Amsterdam, binnen de faculteit Wis- en Natuurkunde: de actuariële leer der sociale verzekering (prof. dr. C. Campagne) en de actuariële leer der levensverzekering (prof. dr. J. Engelfriet). Het ging de opleidingen voor de wind, het beroep van actuaris verwierf steeds meer status, zodat in 1956 werd besloten een afzonderlijke actuariële studierichting in te stellen, met een eigen kandidaats- en doctoraalexamen.
BUOAW
De actuariële praktijkopleiding van de BUOAW, die gelijkwaardig moest zijn aan de universitaire opleiding tot actuaris, startte in 1948 met het afnemen van door het Actuarieel Genootschap (AG) ingestelde examens. In de jaren tussen en 1948 en 1974 is het leerprogramma verschillende keren bijgesteld en aangepast aan de eisen van de tijd. In 1974 onderging de opleiding een grondige renovatie, maar bleef wel uit drie delen bestaan: Actuarieel Rekenaar, Kandidaat-Actuaris en Actuaris.
De BUOAW verzorgde de opleidingen en examens Actuarieel Rekenaar en Kandidaat-Actuaris, het derde gedeelte van de opleiding behelsde een apart programma ingebed in de doctoraalopleiding Actuariële Wetenschappen, uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam. De buitenuniversitaire studenten volgden de colleges gelijktijdig met de dagstudenten. Volgens de overlevering zaten zij vaak in (mantel) pak en actief participerend in de eerste rijen van de collegezaal. Veel actuariële professionals met een baan vonden tussen 1974 en 1996 hun weg binnen dit systeem.
Actuarieel Instituut
Het AG en de BUOAW besloten in 1994, mede op basis van de veranderende eisen die aan de actuaris gesteld werden, tot de oprichting van het Actuarieel Instituut (AI). Het AI werd verantwoordelijk voor de vernieuwing en organisatie van de deeltijdopleiding, in de drietrapsraket: 1. Actuarieel Rekenaar, 2. Actuarieel Analist en 3. Actuaris. De vernieuwde opleidingen startten in 1995, 1996 en 1997. De derde fase werd niet meer door de Universiteit van Amsterdam aangeboden, maar in eigen beheer door het AI.